‘Hoor de naam, die de eeuwen verduurt, die houvast biedt, de naam Immanuël.’ Ds. L. Kievit (1918-1990) mediteert over het grote kerstwonder: God met ons.
Situatie
Israël stond er niet rooskleurig voor. Vijanden naderden en koning Achaz zat met de handen in het haar. Jesaja’s profetie van verlossing klonk hem niet overtuigend in de oren. Kievit: ‘Verontwaardigd dient Jesaja hem van antwoord. Is het u te weinig, dat gij de mensen moe maakt; dat gij ook mijn God moe maakt? God wordt moe van mensen die Hem niet helemaal en van harte vertrouwen, die een slag om de arm houden, en dan nog vroom doen bovendien.‘ Desondanks zal de Heere een teken geven. Dit verlossende Kind zal de naam Immanuël dragen.
Naam
Bij het schrijven van het Evangelie dacht Mattheüs aan deze profetie. ‘En gij zult zijn naam heten Immanuël; hetwelk is overgezet zijnde: God met ons.’ Mattheüs 1 : 23b. Het is werkelijkheid geworden. Velen kunnen niets met deze Naam. Immanuël, God met ons.
Kievit: ‘Anderen houden er nog even aan vast: God met ons. Natuurlijk, Hij helpt ons, wij kunnen op Hem aan. Hij is er immers voor ons. In tegenspoed spreken wij over kracht naar kruis, en in voorspoed zeggen we: wat een zegen. Waar zou die kracht en die zegen vandaan komen? Van God. God met ons. Maar ondertussen vertrouwen wij op geld en goed, macht en inzicht. Er is geen sprake van een persoonlijk en diep geloof, net zo min als bij Achaz. Met zulke gevoelens, godsdienstige gevoelens, wordt de naam Immanuël alleen maar miskend.
Weer anderen nemen het voetstoots aan. Het is zo geruststellend, dat het goed zit tussen God en ons. Wij leven verder, wij sterven, straks, met dat vage gevoel: God met ons. Alsof dat vanzelf spreekt. Alsof het niets met kerstfeest te maken had! Vele godsdienstige gevoelens sterven heden ten dage af, haast ongemerkt. Wat de ouders nog vasthielden, laten de kinderen los. Wat hielden ze vast, wat laten ze los? Had het inhoud, was het waarheid?
God met ons
Immanuël! Hetwelk is, overgezet zijnde: God met ons. Het is geen spreuk, die de rand van onze rijksdaalders of de wand van onze huiskamers siert. Het is geen tekst, die wij woordelijk kunnen herhalen in allerlei omstandigheden. Het is geen leuze, waarmee wij de zeventiger jaren ingaan. Nee, het is een naam. Het is de naam van Hem, Die in de wereld kwam als Zoon van God en Zoon des mensen. God! Waarachtig God, uit waarachtig God. Het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond. God is, zegt Luther, in ons vlees gekropen. Wie kan het bevatten? Het geloof leeft ervan, en spreekt er van. Ik heb geloofd, daarom heb ik gesproken; ik ben zeer bedrukt geweest: Immanuël. In Christus hebben wij met God te maken. God van vlakbij. In Hem woont al de volheid der godheid lichamelijk. Hij die over de aarde wandelde is de Heere uit de hemel. Randt dat geheim niet aan, want hier waait de hoge wind van het heil des Heeren.
Kind
God met ons. Dat ligt in Christus verankerd en verklaard. Daarom zal men, vóór men zich van spreuk en tekst bedient, Hèm deze naam geven, uitsluitend Hem. Het gaat er weer om, mijn lezer, dat wij het Kind bij zijn naam leren noemen. Pas waar Hij zich openbaart, wordt de naam van kracht. Dan is die naam de eigenlijke grond van het godsvertrouwen. In al de beloften, die spreken van hulp en heil, wordt deze naam verborgen. Wat ligt er een vastheid in, en een verrassende volheid. God bij ons, en voor ons en met ons, dat is geweldig. Dat is genoeg. Zonder de naam, die aan Christus gegeven wordt is het niet waar te maken, door niemand en voor niemand.
Christus maakt het waar door Zijn Woord en Geest. Met ons is God. Kijken de mensen ons wat meewarig aan, denken ze, dat is uit de tijd, dat is waardeloos? Als u maar weet, dat het waar is, en wat het waard is, zult u de naam noemen, eenvoudigweg en met grote vreugde. Immanuël, hetwelk is, overgezet zijnde: God met ons.
Leestip: Waarheidsvriend, 1970.