Beluister de podcast op   Logo Spotify podcast   Logo Itunes podcast

Beluister de podcast op   Logo Spotify podcast   Logo Itunes podcast

Luister de podcast

donderdag 7 maart

Ds. W.L. Tukker: Jezus’ lijden in een Psalm (1)

Psalm 116 is een graag gezongen lied.’ Aldus ds. W.L. Tukker in het Gereformeerd Weekblad, in 1967. ‘Het is een warm en blijmoedig lied, met heerlijke hoogtepunten en met indrukwekkende dieptepunten. Meestal wordt het gezien en gezongen vanuit de geloofservaringen van de gelovigen.

Lijden 

Men moet evenwel zich ervan bewust zijn, dat ook deze Psalm een lijdenspsalm is in die bijzondere zin, dat Jezus met Zijn discipelen hem gezongen hebben aan het Avondmaal, bij de ingang van het lijden, gelijk Psalm 115 ook deze. Wij herhalen dat de Lofzang, het Hollel, steevast bij de Paasmaaltijd gezongen werd: Psalm 113 en 114 of alleen 114 aan het begin van de Paasmaaltijd en de Psalmen 115 tot 118 aan het einde. Wat Jezus’ eigen lippen gesproken en gezongen hebben, dat moet wel lijdensstof en lijdenslied bij uitnemendheid zijn.

Diepte

Zo bezien ontvangt dit lied boven de ervaringswarmte de borgtochtelijke diepte. Welnu, dan Psalm 116! Het lied begint met de woorden: ,Ik heb lief’, zonder nadere bepaling. De berijmers hebben er van gemaakt: Gód heb ik lief, zulks stellig om de woorden die volgen: „want de HEERE hoort mijn stem.” Hoe soberder de woorden, hoe wijder de strekking, hoe dieper de zin. Ik heb lief. Hier is dus de Zaligmaker bezig met het grote gebod. Met dit gebod voor ogen begint Hij Zijn lijden, begint Hij het verlossingswerk. Die liefde en de dank zijn niet het slot van Jezus’ lijden, nadat Hij op de Paasmorgen is uitgered, nadat Hij heeft verlost en is verlost, maar zij vormen het begin, de inzet van het lijden. Het wordt het grote preludium van de lijdenszang: Ik heb lief!

Onbegrijpelijke liefde

Wat heeft Jezus goed geweten wat Hem te wachten stond en van wie Hij het te wachten had, wat heeft Hij het goed geweten, wanneer Hem dit te wachten stond en hoelang het duren zou. Zo lang te voren had Hij het voorzegd aan Zijn discipelen en naarmate het dichterbij kwam had Hij er vaker en duidelijker over gesproken. En toch tegen dit alles in: Ik heb lief! Hij zingt het uit. Het is deze liefde tot God, die Hem beweegt om te gaan doen, wat Hij gaat doen. Vergeten wij het toch niet, dat het lijden van Christus theologisch bepaald is dat Hij in de eerste plaats voor Zijn Vader gaat lijden, dat Hij ’s Vaders eer gaat redden, dat Hij ’s Vaders schepping gaat terug verwerven en dat Hij ’s Vaders beelddragers in eer gaat herstellen. Het is onbegrijpelijke liefde van God de Vader geweest, dat Hij Zijn Zoon, Zijn eniggeboren Zoon, heeft gegeven aan een wereld verloren in schuld en dat Hij Hem heeft gegeven tot in de dood en tot in de smarten der hel. 

Maar het is even onbegrijpelijke liefde geweest van de Zoon, dat Hij ’s Vaders rechtmatige toorn over de zonde heeft willen aanvaarden, dat Hij die over Zich heeft laten komen. En dat Hij bij het naderen van die toorn Gods gezegd, gezongen heeft: Ik heb lief. Hij heeft het recht Gods liefgehad. Niet minder groot was de geloofsgehoorzaamheid van de Heere Jezus dan die van Isaäk, toen deze zich liet binden op het hout van het altaar.’

Gereformeerd Weekblad, 1967

Luister deze blog als podcast

Lees verder over dit onderwerp

Abrahams’ offer (2)

„Neem uw zoon en offer hem aldaar op één der bergen, die Ik u zeggen zal". Offeren! Mijn zoon offeren. Een...

Abrahams’ offer (1)

‘En het geschiedde na deze dingen, dat God Abraham verzocht, en Hij zeide tot hem: Abraham! En hij zeide: Zie hier ben...

Filippus en de kamerling (4)

„En alzo zij overweg reisden, kwamen zij aan een zeker water, en de kamerling zeide: Zie daar water, wat verhindert...