Beluister de podcast op   Logo Spotify podcast   Logo Itunes podcast

Beluister de podcast op   Logo Spotify podcast   Logo Itunes podcast

Luister de podcast

woensdag 28 september

Ds. W.L. Tukker over bekering: wat men niet meer wil (2)

Als iemand zich bekeert, betekent dit dat hij bepaalde zaken de rug toekeert. Terwijl andere dingen hem nu juist aantrekken. In deze aflevering wijst ds. W.L. Tukker (1909-1988) op wat men niet meer wil. 

Afsterven

Bekering betekent terugkeer, omkeer. Je keert dus iets de rug toe, waar je eerder heel druk mee was. Volgens ds. W.L. Tukker betekent dit dat we ergens aan moeten sterven. De oude mens sterft af, de nieuwe mens staat op. 

Hij legt uit hoe de Bijbel hierover spreekt: ‘Dat is een afsterven van de oude mens, wat inhoudt een verdriet over de zonden en een vluchten van de zonden. Dat zijn óok woorden, die de bijbel gebruikt: oude mens en nieuwe mens. De oude mens, dat is de verdorven natuur van de mens, terwijl onder de nieuwe mens verstaan wordt de nieuwe natuur, die door Gods Geest in de mens geschapen wordt. 

Nu van tweeën één: „bij de bekering wordt niet de mens, maar de oude mens gedood; als men zich niet bekeert, dan wordt niet de oude mens gedood, maar de mens.” Deze oude mens, ons oude zondige levensbeginsel, moet een gevoelige slag worden toegebracht, een dodelijke slag, zodat dat oude levensbeginsel gaat sterven. En zaak is het in het leven, dat dit ook gaat afsterven. Onze oude aard, die zondige aard moet afsterven. 

Verdriet

Dat gebeurt, als wij verdriet krijgen over onze zonden; en dat niet maar, dat wij het erg gaan vinden, dat wij dat nu toch gedaan hebben. Dat kan nog een zekere hoogmoed zijn, dat wij onszelf tegenvallen. Nee, wij moeten leed gaan dragen over de aard van de zonden, dat wij daar God mee beledigd hebben, dat wij daar God mee vertoornd hebben. Dan gaat het er niet meer om, dat wij vrezen voor de straf, die op de zonde volgt, ook niet dat wij vrezen de schande, die de zonde op ons werpt, maar dit alleen, wat wij daar God mee aangedaan hebben. 

En dan kan als gevolg daarvan er ook nog een vrees zijn voor de straf voor de zonde en voor de smaad, de schande van de zonde. Maar veel meer is het de droefheid, dat wij God tot toorn verwekt hebben en dat wij God beledigd hebben door de zonde, dat wij smaad op Zijn wezen en op Zijn naam hebben geworpen. Dit brengt werkelijk bittere tranen en een hartelijk verdriet. Dit zijn tranen van een droefheid naar God, die in de fles bewaard worden. Hoe zal iemand getroost worden met het Evangelie, als hij nooit leed over de zonde gedragen heeft? 

Kruis

Dan moet men de zonde haten en ervoor vluchten. Waar men dat doet, daar sterft de oude mens af, daar sterft de oude natuur. Mag men de zonde haten? Zeer zeker, dat moet men zelfs! Men mag de zonde niet liefhebben, dat is onedel. Maar als men een afkeer van, een haat tégen de zonde heeft, dat is edel, dat is goed. Dat moet men zelfs meer en meer doen. God haat de zonde ook, zozeer zelfs, dat Hij ze liever aan Zijn lieve Zoon met de smadelijke dood van het kruis heeft willen straffen, dan dat Hij ze ongestraft zou laten. Hebt dan maar een grote afkeer van het kwade en laat die afkeer maar toenemen met het klimmen van de jaren!

Vluchten

De afsterving van de oude mens brengt ook met zich een vluchten van de zonde. Dat weet men tegenwoordig anders. Men leert, dat men aan alle verleidingen moet blootgesteld worden, opdat men gehard zal worden tegen het kwade. Ik meen, dat men zo meer gehard wordt in het kwade dan tegen het kwade. 

De Catechismus leert het anders: vluchten voor de zonde, want de zonde is een verderf, is een dodelijk verderf, erger te vrezen dan kernwapens. Dit tast u aan naar ziel en lichaam met een eeuwige dood. De bijbel leert van de zonde te vluchten. Dit deed Lot en hij was een held. Dit deed Jozef en hij was een held.

Houdt u verre van dit kwaad en uw oude mens zal afsterven, mits dit vluchten uit een goede bron komt, namelijk uit die van de waarachtige bekering.

Wend, wend mijn oog van d’ijdelheden af; 
Verlevendig mijn hart door Uwe wegen; 
Dat mij ’t betreen dier paden vreugd verschaff’. 
Bevestig toch aan Uwe knecht de zegen, 
Waartoe Uw woord hem blijde hope gaf; 
Hij is oprecht tot Uwe vrees genegen. 
Weer van mij af de smaadheid, die ik vrees; 
Uw rechten, Heer’, zijn goed en vrij van vlekken, 
Waarom ik die gestaag als heilig prees. 
Zie al mijn lust tot Uw bevel zich strekken; 
Och, dat er kracht en leven in mij rees’! 
Wil die door Uw gerechtigheid verwekken.
 

Luister deze blog als podcast

Lees verder over dit onderwerp

Filippus en de kamerling (4)

„En alzo zij overweg reisden, kwamen zij aan een zeker water, en de kamerling zeide: Zie daar water, wat verhindert...

Filippus en de kamerling (3)

Wat las de kamerling uit Candacé in de profetieën van Jesaja? Ds.W.L. Tukker gaat daarop in, bij zijn meditatie over...

Filippus en de kamerling (2)

‘Die man had een boekrol bij zich van Jesaja. En daar zat hij op reis in te lezen. Hij was al in Jesaja 53!’ Aldus ds....