Iemand met een historisch geloof zal na een preek zeggen: nou, dat is ook zo. Dit doet de Heere. Bijzonder hoor. Daar houdt het dan ook mee op. We bewonderen het, maar delen er niet in. Wie voor een tijd gegrepen is geweest door de wonderlijke boodschap van het Evangelie bewondert dit ook, maar wordt niet verenigt met Christus. De tijdelijke verwondering ebt weg en je gaat over tot de orde van de dag. Wat doet echter een gelovige?
Toevertrouwen
Wilhelmus à Brakel merkt op dat de ‘eigenlijke, essentiële daad van het geloof niet bestaat in een toestemmen van de waarheden van het Evangelie, maar in vertrouwen van het hart op Christus om door Hem gerechtvaardigd, geheiligd en tot de zaligheid gebracht te worden.’ Geloven gaat in het Bijbels spreken over vertrouwen, toevertrouwen, zich aan iemand toevertrouwen. Wij geloven iemand op zijn of haar woord, op een belofte.
Het Hebreeuwse woordgebruik voor geloven gaat echter verder. Het is niet alleen iemand op zijn woord geloven, maar je ook aan hem toevertrouwen. Dus niet alleen de beloften toestemmen, maar je ook persoonlijk aan Hem toevertrouwen. Brakel: ‘Het tegenovergestelde van het zaligmakende geloof is niet het verwerpen van de waarheden van het Evangelie, maar het niet-vertrouwen, het zich op Christus niet-verlaten, op Christus niet steunen.’ Geloven betekent niet toestemmen, maar vertrouwen. Brakel concludeert dat ‘de eigenlijke daad van het geloof niet bestaat in het toestemmen van de waarheden en beloften van het Evangelie, maar in het vertrouwen op Jezus en zich aan Hem toevertrouwen.’
Ontferming
Hij geeft de volgende definitie: ‘Het geloof is een vertrouwen van het hart op Christus en door Hem op God, om gerechtvaardigd, geheiligd en verheerlijkt te worden, steunende op Zijn vrijwillige aanbieding en op Zijn beloften, dat Hij dat doen zal aan allen, die hem daartoe aannemen en zich op Hem verlaten.’
Dan krijgen we oog voor de tedere armen van de Heere en oor voor Zijn ontfermende stem bij de verkondiging van het Evangelie. In de plaats van vrees, komt de liefde. In de lofzang van Zacharias wordt daarom gezongen over de verlossing van de vijanden, die tot doel heeft ‘Dat wij, verlost zijnde uit de hand onzer vijanden, Hem dienen zouden zonder vreze.’ (Luk. 1: 74)