‘Al wat de Vader mij geeft zal tot Mij komen’, zei Jezus. John Bunyan (1628-1688) legt uit wat we hiervan kunnen leren. Met het woord ‘Vader’ geeft Christus immers een beschrijving van de persoon die geeft.
Drie-eenheid
Vader, Zoon en Heilige Geest zijn betrokken op de verlossing van zondaren. Je kunt het werk van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest wel onderscheiden, maar niet los van elkaar zien. God is één in Zijn verlossende werk. Vanuit de woorden ‘al wat de Vader mij geeft, zal tot Mij komen’ (Joh. 6: 37) wijst John Bunyan op twee dingen die goed zijn om te beseffen.
1. Vader betrokken op redding van zondaren
John Bunyan: ‘De God en Vader van onze Heere Jezus Christus is net zo goed bij de verlossing van Zijn volk betrokken als de Zoon. Het is waar dat Zijn daden met betrekking tot onze verlossing onderscheiden zijn van die van de Zoon. Zo kon Hij die dingen niet voor ons doen, die de Zoon gedaan heeft. Hij stierf niet en stortte Zijn bloed niet voor onze verlossing, zoals de Zoon.
Toch heeft Hij ook een aandeel, en wel een heel belangrijk aandeel, in onze redding. Zoals Christus zegt: “De Vader Zelf heeft u lief”, en Zijn liefde wordt daarin geopenbaard dat Hij ons uitverkoren heeft en gegeven heeft aan Zijn Zoon. Ja, zij blijkt bijzonder daarin dat Hij Zijn Zoon tot een rantsoen voor ons heeft gegeven. Daarom wordt Hij genoemd: “De Vader der barmhartigheden en de God van alle vertroosting.” Want hier heeft de Vader Zelf een weg uitgedacht en bereid, opdat Zijn genade tot ons zou komen door de zijde en het hartenbloed van Zijn zeer geliefde Zoon.
Daarom moeten wij de Vader in gedachten houden en aanbidden, als Degene Die een belangrijk aandeel heeft in het zalig maken van zondaren. Wij moeten “de Vader danken, die ons bekwaam heeft gemaakt om deel te hebben aan de erfenis van de heiligen in het licht”. Want “de Vader heeft Zijn Zoon gezonden tot een Zaligmaker der wereld.” Zo zien we ook in deze tekst dat de Vader de zondaar aan Christus geeft om hem te redden.’
2. De Vader-naam
John Bunyan: ‘Christus Jezus, de Heere, wilde dit woord “Vader”, deze Gever, bij ons vertrouwd maken. Van nature is de naam van God voor ons schrikwekkend, in het bijzonder wanneer Hij Zich aan ons bekend maakt onder die namen die Zijn gerechtigheid, heiligheid, macht en heerlijkheid aanduiden.
Het woord Vader is echter een vertrouwelijk woord. Het jaagt de zondaar geen schrik aan, maar neigt zijn hart veeleer om Hem lief te hebben en maakt dat hij graag aan Hem wil denken. Vandaar dat Christus, wanneer Hij wil dat wij met eerbiedige vrijmoedigheid bidden, ons het woord “Vader” in de mond legt, als Hij zegt: “Wanneer u bidt, zo zeg: Onze Vader, Die in de hemelen zijt.” Daarin ligt de conclusie opgesloten, dat Gods kinderen door de vertrouwelijkheid die door zo’n woord aangeduid wordt met meer vrijmoedigheid mogen bidden en vragen om grote dingen.
Ik heb zelf vaak ondervonden, dat wanneer ik maar het woord “Vader” zeggen kan, dat mij meer goed doet, dan wanneer ik Hem met een andere naam uit de Schrift noem. Het is goed om erop te letten dat de heiligen in de tijd van het Oude Testament God bijna nooit noemden met een naam waarin Zijn verhouding tot hen zo innig werd uitgedrukt. Zelden zult u daar vinden dat Hij met de naam “Vader” wordt aangesproken, vaak zelfs niet één keer in drie of vier hele Bijbelboeken achter elkaar. Maar nu, in de tijden van het Nieuwe Testament, wordt Hij met geen naam vaker aangesproken dan deze, zowel door de Heere Jezus Zelf, als door de apostelen na Hem.
Inderdaad was het de Heere Jezus, die als eerste deze naam onder de heiligen algemeen bekend maakte. Hij leerde hen ook de Vadernaam in hun gesprekken, gebeden en geschriften zo vaak gebruiken, omdat Hij God meer aangenaam was en onze gemeenschap met God duidelijker laat uitkomen dan enige andere uitdrukking. Door deze ene naam wordt ons immers te verstaan gegeven dat alle genadegiften die wij ontvangen, van God afkomstig zijn en ook dat wij die geroepen zijn, Zijn aangenomen kinderen zijn.’
Leestip: De overvloed van de genade, uitgeverij J.J. Groen en Zoon, 1995.