Een deken van dauw lag vanmorgen over de weilanden, toen ik in de woonkamer de rolluiken omhoog deed. De glans van de ochtendzon zette een boerderij in de verte in zacht licht. Met onze kleine op de arm stond ik daar te staren. ‘Hoe groot bent U, Heere. Schepper van hemel en aarde!’ Hoe groot is Hij eigenlijk?
Groter
‘God maakt elke dag Zichzelf, op Zijn manier, zichtbaar in Zijn werken.’ Petrus van Maastricht (1630-1706) had oog voor Gods majesteit: ‘Wie de wereld voortbrengt, is noodzakelijk voortreffelijker dan de wereld die voortgebracht is. En niets is voortreffelijker boven de hele wereld, dan Degene Die haar voortgebracht heeft en die wij “God” noemen.’ Wat wij ons dus ook voorstellen over wie en hoe God is, Hij is altijd groter.
Ook David verwonderde zich over de schoonheid van de schepping in Psalm 19: ‘De hemelen vertellen Gods eer, en het uitspansel verkondigt Zijner handen werk.’ Wie meer van Gods grootheid wil beseffen, kan de natuur ingaan. Elke grasspriet laat je Zijn majesteit zien. Sta stil en staar. Om vervolgens te verzuchten: ‘Wat bent U groot!’ De schepping verwijst naar God.
Augustinus
Kerkvader Augustinus besefte dit: ‘Ondervraag de wereld, de sierlijkheid van de hemel, de glans en de goede orde van de sterren, de zon en haar genoegzaamheid voor de dag, de maan als een vertroosting voor de nacht. Ondervraag de aarde, die vruchtbaar is in kruiden en bomen, vol van dieren, versierd met mensen. Ondervraag de zee, die vol is van zo vele en zo grote wateren. Ondervraag de lucht, zo vervuld van allerlei vogels. Ja, vraag en ondervraag alle dingen, en zij allen, elk op zijn manier, zullen u als het ware antwoorden: “God heeft ons gemaakt.”’
Kruis
Toch is het niet allemaal zo mooi gebleven als het was. Ds. G. Boer (1913-1973 stelde in een preek over Gen. 1: 1 dat de aarde kreunt onder de slopershand van de mens. Volgens hem reikt God ons door middel van de Bijbel een bril aan. ‘In de brillenglazen staat een kruis gegraveerd. Zonder dit kruis kunt u wel allerlei kennis opdoen die van waarde is, maar daardoor leert u God niet kennen.’ De Woordverkondiging is nodig om alles in het juiste perspectief te zien. De dwaasheid van de prediking maakt zalig. ‘Is dit geen dwaasheid, dat deze grote God, Die hemel en aarde schiep, Zijn Zoon zo klein maakte dat hij als een kind in de kribbe werd neergelegd? Hij, die zo groot is, dat hemel en aarde Hem niet kunnen bevatten, wordt zo klein, dat Hij in doeken gewonden neerligt in de kribbe. Hier leren wij God kennen. Ook daar, waar Hij, Die het middelpunt is van de hele schepping, hangt aan een hout en Zijn bloed stort als een losprijs voor velen.’ Dit is de bril die de Heere ons aanreikt: ‘Het kruis komt er middenin te staan en de glazen worden roodgekleurd door het bloed van Christus’.
Waar jij en ik met ons denken vastlopen, leren we buigen in schuldbesef: “Vergeef mij mijn ongeloof, om Christus wil.” Zo’n Zaligmaker, voor zo’n ongelovige. Geef mij meer oog voor U!
Engelenzang
Ds. G. Boer citeerde in zijn preek over Genesis 1 het dichtwerk van Joost van de Vondel (1587-1679), de engelenzang in ‘Lucifer’. Een schat uit de traditie van de eeuwen:
Wie is het, die zo hoog gezeten,
Zo diep in ’t grondeloze licht,
Van tijd noch eeuwigheid gemeten
Noch ronden, zonder tegenwicht,
Bij Zich bestaat, geen steun van buiten
Ontleent, maar op Zichzelve rust,
Wat om en in Hem, onbewust
En in Zijn Wezen kan besluiten
Van wanken, draait en wordt gedreven,
Om ’t een en enig middelpunt;
Der zonnen zon, de geest, het leven;
De ziel van alles wat gij kunt
Bevroèn, of nimmermeer bevroeden;
Het hart, de bronaèr, d’ oceaan
En oorsprong van zovele goeden
Als uit Hem vloeien en bestaan
Bij zijn genade, en alvermogen,
En wijsheid, die hun ’t wezen schonk
Uit niet, eer dit in top voltogen
Paleis, de hemelen hemel blonk;
Daar waar met vleuglen d’ ogen dekken,
Voor aller glanzen Majesteit;
Terwijl we ’s hemels lofgalm wekken,
En vallen, uit eerbiedigheid,
Uit vreze, in zwijm op ’t aangezicht neder?
Wie is het? Noemt, beschrijft ons Hem
Met ene sera fijne veder:
Of schort het aan begrip en stem?
Tegenstem:
Dat’s God. Oneindig eeuwig Wezen
Van alle ding, dat wezen heeft,
Vergeef het ons; o nooit volprezen
Van al wat leeft, of niet en leeft,
Nooit uitgesproken, noch te spreken;
Vergeeft het ons en scheldt ons kwijt
Dat geen verbeelding, tong, noch teken
U melden kan. Gij waart, Gij zijt,
Gij blijft Dezelfde, alle engelenkennis
En uitspraak, zwak en onbekwaam,
Is maar ontheiliging en schennis;
Want ieder draagt zijn eigen naam,
Behalve Gij. Wie kan u noemen
Bij Uwe Naam? Wie wordt gewijd
Tot Uw orakel? Wie durft roemen!
Gij zijt alleen dan die Gij zijt
U zelf bekend en niemand nader.