Wat betekent het om God persoonlijk als Vader te belijden? Ds. H.F. Kohlbrugge plaatste in het Amsterdamsch Zondagsblad aan het eind van de negentiende eeuw enkele gedachten hierover. Een kind leert Vader zeggen.
Vader
‘In het begin van de weg ligt het bij de meesten van de gelovigen zo, dat zij slechts spreken van de liefde van de Heere Jezus Christus. Van de liefde van de Vader hebben zij minder besef, ja voeden daartegen veeleer bange gedachten. En blijven daardoor bekommerd, niet doorbrekend tot het volle licht van de liefde van God tot de verlorenen. Trouwens, wij mogen onze ziel volkomen laten rusten op de liefde van de Vader. Het is Gods wil, dat wij Hem altijd beschouwen als een genadige, liefderijke, vriendelijke en goeden Vader. Die juist als Vader onveranderlijk is in Zijne liefde, omdat Hij de Bron is van al onze zaligheid. Zo’n Vadernaam bedoelde de Heere, toen Hij sprak: „Ik heb Uwen Naam geopenbaard aan de mensen, die Gij Mij uit de wereld gegeven hebt”.’
Blijvend of voorbijgaand
Kohlbrugge wijst op een ander moment over de waarde die het heeft om God als Vader te leren belijden: ‘Wie God ten Vader heeft, Hem, Die hemel en aarde bezit, is toch een rijk en zalig kind. Van deze Vader geliefd te worden, van Zijn liefde vervuld te zijn, maakt toch hoogst zalig en gelukkig. Zo zalig en gelukkig kan toch de wereld een mens niet maken, en wat behoeft hij naar de wereld te vragen, hij, die de liefde van de Vader in zich heeft?
Zo één is de hele wereld te rijk af. En wat kan gelukkiger maken dan datgene, wat men van deze Vader heeft? Wat kan beter, wat duurzamer zijn, wat kostelijker, dan wat deze Vader geeft?
O, hoe waar is het: „De wereld gaat voorbij en haar begeerlijkheid!” Blijft zij de mens bij in de uur van nood, van angst, van gevaar, in het uur van de dood? Zij verlaat haar liefhebbers, zij gaat op in damp, zij is louter ijdelheid. En al heeft men ook alle genot van haar gehad, zo is toch dit het einde, dat zij den mens ontzinkt en verdwijnt, als men voor Gods gericht zal gekomen zijn, dat zij het hart leeg gelaten heeft, en dat haar hele genot zich op de laatste dag ophoopt tot een onweer van de toorn voor al wie aan haar de voorkeur heeft gegeven boven den vrede met God, de liefde van de Vader en de liefde tot de broeders.’