Naar aanleiding van Romeinen 8: 1-4 geven puriteinen David Dickson (1583-1662) en James Durham (1622-1658) enkele aanwijzingen tot versterking van het geloof, met name gericht op twijfelaars. Zij doen dit in hun uitleg van de Westminster Confessie.
Geen verdoemenis
‘Overweeg Romeinen 8:1-4: “Zo is er dan nu geen verdoemenis voor degenen die in Christus Jezus zijn, die niet naar het vlees wandelen, maar naar den Geest. Want de wet des Geestes des levens in Christus Jezus heeft mij vrijgemaakt van de wet der zonde en des doods. Want hetgeen der wet onmogelijk was, dewijl zij door het vlees krachteloos was, heeft God, Zijn Zoon zendende in gelijkheid des zondigen vleses, en dat voor de zonde, de zonde veroordeeld in het vlees; opdat het recht der wet vervuld zou worden in ons, die niet naar het vlees wandelen, maar naar de Geest.”
Vier lessen
In deze woorden leert de apostel ons deze vier zaken ten aanzien van het leggen van een betrouwbare grond van het geloof.
- Een ieder is een ware gelovige, die in het gevoel van zijn zonde en de vrees voor Gods toorn, alleen tot Jezus Christus vlucht om volkomen verlossing van beide, als de enige Middelaar en volkomen Verlosser van de mensen. En nadat hij gevlucht is tot Christus, strijdt tegen zijn eigen vlees en verdorven geneigdheid van zijn natuur, en zich beijvert om de regel van Gods Geest te volgen, zoals beschreven in dit woord (want de mens, die de apostel hier zegent als een waarachtige gelovige, is een mens in Christus Jezus): ”die niet naar het vlees wandelt, maar naar den Geest.”
- Allen die gevlucht zijn tot Christus en die strijden tegen de zonde, zijn buiten enig gevaar, hoe verontrust ze ook kunnen zijn door het gevoel van de toorn en vrees voor de verdoemenis; want : ”Zo is er dan nu geen verdoemenis voor degenen die in Christus Jezus zijn, die niet naar het vlees wandelen, maar naar den Geest.”
- De apostel zelf (hier ingebracht als voorbeeld) en alle andere ware gelovigen in Christus, zijn weliswaar van nature onder de wet van de zonde en van de doods of onder het verbond van de werken. (Dit verbond der werken wordt hier genoemd de wet der zonde en des doods, want het bindt de zonde en de dood op ons, totdat Christus ons vrijmaakt.) Maar de wet van de Geest van het levens in Christus of het verbond van de genade – zo genoemd omdat het de mens in staat stelt en levend maakt tot een geestelijk leven door Christus – maakt de apostel en alle ware gelovigen vrij van het verbond der werken of de wet der zonde en van de doods, zodat iedere gelovige met hem kan zeggen: “de wet des Geestes des levens in Christus Jezus” of het verbond der genade, ”heeft mij vrijgemaakt van de wet der zonde en des doods” of het verbond van de werken.
- De fontein en eerste grond waaruit de verlossing van de vloek van de wet voortvloeit, is het verbond van de verlossing overeengekomen tussen God en God de Zoon in het vlees. In dit verbond neemt Christus de vloek van de wet vanwege de zonde op zich, opdat de gelovige, die anders niet bevrijd zou kunnen worden van het verbond der werken, er van bevrijd worde. En deze leer zet de apostel voor ons uiteen in deze vier stukken: a) Het was ten ene male onmogelijk dat de wet of het verbond van de werken, rechtvaardigheid en leven aanbrengt tot de zondaar, omdat zij krachteloos was. b) Deze krachteloosheid en onmogelijkheid van de wet of het verbond der werken, is niet de schuld van de wet maar van het zondige vlees, dat noch in staat is om de straf voor de zonden te betalen, noch om volmaakt te gehoorzamen aan de wet (verondersteld dat verleden zonden vergeven waren): “De wet … was krachteloos”, zegt hij, “door het vlees.” c) De rechtvaardigmaking en zaligheid van zondaren, konden onmogelijk door de werken der wet worden tot stand gebracht. Deze weldaden worden echter aangebracht door het zenden van Gods eigen Zoon, Jezus Christus in het vlees, in Wiens vlees de zonde is veroordeeld en gestraft, door voldoening aan te brengen voor de uitverkorenen zodat zij van de zonden konden worden vrijgemaakt. d) Op deze wijze verliest de wet niets, want het recht der wet wordt het best vervuld in deze weg; ten eerste door Christus’ volmaakte, dadelijke gehoorzaamheid in onze plaats aan de wet in alle dingen; vervolgens door de betaling van de straf van Zijn dood, die onze zonden verdiend hadden; en tenslotte door het werken van heiligmaking in ons, die ware gelovigen zijn, die strijden om nieuwe gehoorzaamheid te geven aan de wet en “die niet naar het vlees wandelen, maar naar de Geest.”