Hij is verwond in zijn liefde. Hij vertrouwt de Heere, maar ziet door de omstandigheden niet meer heen. Hij klaagt het uit bij God. De klager van Klaagliederen 3 lucht zijn hart te midden van de omstandigheden. Tot hij middenin zijn klacht overweldigd raakt door het besef: ik ben er nog. De meesten van ons zijn er nog. De Heere toont Zijn trouw!
Tijdsbeeld
De schrijver van de Klaagliederen bevindt zich niet in hoopvolle omstandigheden. Hij bevindt zich te midden van een alles ontwrichtende catastrofe. De Babyloniërs belegerden Jeruzalem en verwoestten haar. Een groot deel van het volk werd weggevoerd. Tijdens de belegering van Jeruzalem was er sprake van hongersnood en kindersterfte. Het leidde tot erge dingen. Het volk is getraumatiseerd. De tempel lag in puin. Een periode van kaalslag. Van de 116 nederzettingen in de zevende eeuw voor Christus, zijn er nog 41 over in de zesde eeuw voor Christus. Er is reden tot klagen. Toen en daar.
Anno nu
Vandaag wordt ons geen fraaier tijdsbeeld getoond. Het is oorlog in Oekraïne. Oorlog in Israël. We hebben te maken met onzekerheden, als het gaat om de toekomst. Sommigen ervaren diep leed, in stilte. Een ramp hoeft niet van grote zichtbare omvang te zijn, om toch diep ontwrichtend te werken. Je beseft dat er zoiets als een toekomst mogelijk is, maar vooralsnog zie je alleen maar scherven. Persoonlijk levensleed kan diep ontwrichten. Waarom overkomt ons dit; en waar leidt dit toe?Â
Verbond
Waar een verbond is, daar kan ook een breuk ontstaan. Wie een verbond breekt, roept de verbondsvloek over zich af. Dat blijkt uit Lev. 26 en Deut. 28. De Heere straft als gevolg van de zonden van het volk. We horen de erkenning van schuld uit de mond van de dichter van de Klaagliederen:
Jer. 1: 8: ‘Jeruzalem heeft zwaar gezondigd.’
Jer. 1: 18: ‘De HEERE is rechtvaardig, want ik ben Zijn mond weerspannig geweest.’
Jer. 1: 20: ‘Aanzie, HEERE, want mij is bange; mijn ingewand is beroerd, mijn hart heeft zich omgekeerd in het binnenste van mij, want ik ben zeer weerspannig geweest; van buiten heeft mij het zwaard van kinderen beroofd, van binnen is als de dood.’
De klager van Klaagliederen 3 toont zich als de man die de ellende heeft gezien. Hij moet een weg door het donker gaan. Het lijkt alsof hier Psalm 23 meeklinkt, een dal van doodschaduw. Dat is zijn pad. Het is alsof de Heere Zijn oren dichtdoet als Jeremia roept en schreeuwt tot God. Hij zit als een depressieve man in het donker. Hij heeft het gevoel als een gevangene vastgeklemd te zitten, ingemetseld in de omstandigheden. Hij kan er niet uit. Tóch leeft hij nog.
Nog in leven
Dat de dichter er nog is, heeft alles te maken met de trouw van God. Niet met zijn trouw. Vandaar dat hij wijst op de goedertierenheden van Jahweh, van de Verbondsgod. Waar het volk zich niet aan het verbond hield, daar heeft de Heere hen niet losgelaten. Dat is vanwege zijn goedertierenheid. Vanwege zijn trouw. Je zou het ook kunnen vertalen met loyaliteit, vanuit vrijwilligheid. De liefde uit zich in trouw. Chesed is trouwe-bijstand-met-de-daad. Gods verbond en chesed worden geregeld in de Schrift in één adem genoemd. Aan David zegt Hij in 2 Sam. 7: 15 chesed toe, zowel voor hem en zijn nakomelingen geeft Hij bescherming. God belooft dat Hij voor David zal opkomen. God zet al zijn macht in ten behoeve van Zijn verbondspartner, als deze op zijn chesed een beroep doet.
Het is vanwege Gods goedertierenheid dat de overlevenden niet omgekomen zijn. De Heere heeft Zijn verbond gehouden. De Heere beloofde dit te doen. Zijn verbondstrouw is niet maar even, maar duurt voort. Het is duratief. ‘Het krijgt gestalte in zegen, welstand, in Gods berouw, verlossing, wonderdaden, zijn goedheid en trouw jegens het huis van David.’ (Renkema).
Dank
Te midden van alle gebrokenheid blijkt: de Heere is trouw geweest. Heere, hoe zal ik U mijn dank betalen. Aan deze woorden ontleende de dichter David Chisholm de tekst van zijn lied. ‘Groot is Uw trouw o Heer’. De man moest na zes jaar zijn ambt als voorganger neerleggen, als gevolg van gezondheidsproblemen. Maar toen hij dit lied op 75-jarige leeftijd schreef, kon hij terugkijkend niet anders belijden dan dit:
Groot is Uw trouw, o Heer
mijn God en Vader.
Er is geen schaduw van omkeer bij U.
Ben ik ontrouw, Gij blijft immer dezelfde,
die Gij steeds waart, dat bewijst Gij ook nu.
Mijn deel
Voor een overlever geldt: het is niet jouw verdienste. Het is de goedertierenheid van God dat wij niet vernield zijn. Wat brengt dit ons? In Christus mag een christen belijden: God is mijn deel. De trouwe Verbondsgod heeft Zelf het Lam geslacht tot verzoening van de Schuld. In Hem geborgen.