Beluister de podcast op   Logo Spotify podcast   Logo Itunes podcast

Beluister de podcast op   Logo Spotify podcast   Logo Itunes podcast

Luister de podcast

maandag 9 augustus

Augustinus: geluk in het kennen van God

Volgens Augustinus is er geen mogelijkheid om te ontkomen aan Gods aanwezigheid. Over mensen die God ontkennen zegt hij: ‘Zij weten blijkbaar niet, dat U overal bent en geen plaats U omgrenst; en U alleen bent ook voor hen tegenwoordig, die zich verwijderen van U. Laat hen dan omkeren en U zoeken, omdat U niet Uw schepsel verlaten hebt, zoals zij hun Schepper verlaten hebben.’ 

Omkeren

Volgens Augustinus dienen zij die aan God voorbijleven, terug te keren tot Hem: ‘Laat hen zich bekeren en zie, U bent daar in hun hart, in het hart van hen, die U belijden en die zich in Uw armen werpen en aan Uw borst huilen in hun moeilijke wegen. En U, In Uw vriendelijkheid, wist hun tranen af en nog meer huilen zij en verheugen zich in tranen, omdat U, o Heere, niet een mens van vlees en bloed, maar U, Heere, die hen gemaakt hebt, hen verkwikt en troost. En waar was ik, terwijl ik U zocht? U was vóór mij, maar ik was weggegaan van mijzelf en ik kon mijzelf niet vinden: hoeveel minder U!’

Geluk

We kunnen van alles weten, maar zijn pas gelukkig als we de Heere kennen. Augustinus: ‘Wat ongelukkig is de mens, die alles weet, maar U niet kent. Gelukkig echter hij, die U kent, ook al kent hij dat niet. Hij echter, die zowel U als die dingen kent, is om die dingen niet gelukkiger, maar alleen om U gelukkig, indien hij U kennend als God, U verheerlijkt en dankt en niet verijdeld wordt in overleggingen. 

Want evenals hij er beter aan toe is, die een boom weet te bezitten en voor het gebruik van die boom U dankt, ook al weet hij niet, hoeveel ellen hij hoog is of hoever hij zich in de breedte uitstrekt, dan hij, die de boom meet en al zijn takken telt, maar niet de bezitter ervan is, noch zijn Schepper kent of liefheeft; zo is het dwaas er aan te twijfelen of een gelovig man, aan wie de hele wereld met al haar rijkdommen toebehoort, als niets hebbende en nochtans alles bezittende, doordat hij U aanhangt, wien alles dient, ook al kent hij niet eens de omwentelingen van de Grote Beer, toch veel beter er aan toe is dan één, die de hemel afmeet en de sterren telt en de elementen weegt, maar U veronachtzaamt, die alles in maat en getal geordend hebt.’

Augustinus verwijst daarbij onder andere naar deze bewijsteksten:

Rom. 1: 21: 

Omdat zij, God kennende, Hem als God niet hebben verheerlijkt of gedankt; maar zijn verijdeld geworden in hun overleggingen en hun onverstandig hart is verduisterd geworden.

2 Kor. 6: 10: 

Als droevig zijnde, doch altijd blijde; als arm, doch velen rijk makende; als niets hebbende, en nochtans alles bezittende.

Leestip: Augustinus Belijdenissen, dr. A. Sizoo (Meinema, Delft). 

Luister deze blog als podcast

Lees verder over dit onderwerp

Abrahams’ offer (2)

„Neem uw zoon en offer hem aldaar op één der bergen, die Ik u zeggen zal". Offeren! Mijn zoon offeren. Een...

Abrahams’ offer (1)

‘En het geschiedde na deze dingen, dat God Abraham verzocht, en Hij zeide tot hem: Abraham! En hij zeide: Zie hier ben...

Filippus en de kamerling (4)

„En alzo zij overweg reisden, kwamen zij aan een zeker water, en de kamerling zeide: Zie daar water, wat verhindert...