‘Onze dochter (19) woont op kamers in Amsterdam. Als ze al op zondag naar de kerk gaat dan is het niet de kerk die wij willen. We maken ons zorgen en raken de grip op haar kwijt. Hoe gaan wij hiermee om?’ Het Reformatorisch Dagblad vroeg mij vorig jaar deze vraag te beantwoorden. Hierbij het antwoord dat destijds werd gepubliceerd.
Kleine kinderen kun je aan de hand meenemen naar de kerk. Ze gaan mee en voelen zich vertrouwd in de gemeenschap. Zij kunnen zich nauwelijks anders voorstellen, dan iedere zondag de diensten mee te maken in de eigen gemeente. Bij het ouder worden gaan kinderen al meer op eigen benen staan. Onderdeel van dit proces is exploratie, het verkennen van de wereld om hen heen. Een deel van de jongeren voelt zich thuis bij het kerkelijk leven waarbinnen zij gebakerd zijn. Anderen weken langzaam los van de kerk en laten de kerkgang voor wat het is. Tenslotte is er een deel dat kerkelijk eigen wegen zoekt, maar nog wel trouw kerkdiensten bezoekt.
Op zichzelf mag het dankbaar stemmen dat de 19-jarige dochter op zondag naar de kerk gaat. Zij had dit ook achterwege kunnen laten. In Amsterdam is er immers niemand die haar controleert of zij nog wel eens een kerk van binnen ziet. Tegelijkertijd geeft de situatie zorg voor de ouders, omdat dochterlief gemeenten bezoekt die van een andere signatuur zijn dan zij voorstaan. Inderdaad is hier sprake van gripverlies.
Korte tijd woonde ik op kamers in Ede, toen ik als leerkracht in Wekerom begon aan mijn loopbaan. Door het opengeschoven raam hoorde ik daar eens een gesprek aan tussen een ouderling van de plaatselijke Hervormde gemeente die een inschrijving had ontvangen van één van mijn huisgenoten. Door verhuizing naar Ede was zij bij hem op de lijst terecht gekomen. Hij sloeg de stappen van een e-mail sturen of een telefoontje plegen over; en belde rechtstreeks aan. Zo was er direct contact. Ik vond dat mooi. Zo probeer je als kerkelijke gemeente in verbinding te stappen met een nieuwe plaatsgenoot.
Wellicht dat de ouders van de 19-jarige studente contact kunnen opnemen met de kerkenraad van de gemeente die verantwoordelijk is voor het grondgebied waar zij woont. Hoewel zij nu niet ingeschreven staat in die gemeente, kan desbetreffende kerkenraad wel pastoraal bijstaan. Tevens kan ze wellicht meedraaien met de catechisaties, zodat er een band ontstaat met leeftijdsgenoten van dezelfde kerk in de hoofdstad. Ongetwijfeld komt ze daar nog meer studenten tegen.
Overigens, ik mag aannemen dat de 19-jarige dochter geregeld de weekenden thuis is. Daar kunnen ouders uiteraard het nodige in betekenen; door een sfeer van openheid, hartelijkheid en geborgenheid. Op die manier blijft de binding met de thuisgemeente in takt, indien mogelijk gecombineerd met verbindend verenigingsleven. Ik hoorde recent van een wijkouderling die een student bezocht in zijn studiestad. Deze man ging een paar extra mijl, met een doel voor ogen. Hoe mooi is dat.