Beluister de podcast op   Logo Spotify podcast   Logo Itunes podcast

Beluister de podcast op   Logo Spotify podcast   Logo Itunes podcast

Luister de podcast

maandag 3 april

Jezus ontmoet een melaatse (1)

‘Onrein, onrein!’ Dat was de uitroep die klonk rondom een melaatse. (Lev. 13: 45-46). Melaatsen waren in Jezus dagen mensen die buiten de gemeenschap stonden. Dit had grote gevolgen voor hun dagelijks leven.

Melaats

Een rabbi weigerde eens een ei te eten dat afkomstig was uit een straat waar een melaatse leefde. Een andere rabbi vond het goed als mensen stenen gooiden naar melaatsen, wanneer die te dichtbij kwamen. Wie een melaatse aanraakte dreigde niet alleen besmet te raken, maar werd ook ritueel onrein. Dat wilde men tegen elke prijs voorkomen. 

De huidziekte die hier wordt aangeduid kan volgens de Misjna, een Joods geschrift, duiden op 72 verschillende soorten huidziekten. De ziekte die deze man had zette een onomkeerbaar proces in gang van afbraak. Zijn eens zo jonge, frisse huid, werd langzaam aangevreten door de ziekte. Waarbij lichaamsdelen mismaakt raakten en er onherstelbare schade zichtbaar werd. 

Omdat de melaatse als een onreine werd gezien, moest de gemeenschap deze persoon uitsluiten. In zekere zin kun je een melaatse in die dagen vergelijken met een wandelend lijk. Iemand was eigenlijk al gestorven, maar liep nog rond in het land van de levenden. Familie, vrienden, de gemeenschap; voor iedereen was deze persoon uit beeld geraakt. Mocht er genezing plaatsvinden, wat eigenlijk ondenkbaar was, dan zou dit gelijk staan aan een opwekking uit de dood. 

Gevolg

Melaatsheid werd in de Bijbelse tijd niet gezien als een neutrale ziekte. Omdat het een ziekte was die alleen God kon helen, werd het krijgen van deze ziekte als een straf gezien. In Leviticus 14: 34 wordt het door de Heere een ‘plaag’ genoemd. Mirjam wordt melaats als gevolg van haar gedrag (Num. 12). In Deut. 28 wordt het krijgen van huidziekten opnieuw een straf genoemd, in dit geval ongeneeslijk. Uzzia wordt melaats als straf van God (2. Kron. 26: 20). Zo ook de knecht van Elisa, Gehazi, die Naäman voorloog. Hij ging melaats door het leven, als gevolg van zijn zonden. 

Het besef dat het genezen van melaatsheid vergelijkbaar was met het opstaan uit de dood, was levend bij de koning die door Naäman werd bezocht in Jeruzalem. ‘Kan ik doden en tot leven brengen?’ zo vroeg hij zich af (2 Kon. 5: 7). In Deut. 32: 39 maakte de Heere duidelijk: ‘Ik dood en maak levend’. Het was dan ook niet Elisa zelf die Naäman genas, maar de Heere door hem. 

Het bijzondere in deze geschiedenis van de melaatse die in Lukas 5: 12-16 tot Jezus komt, is dat hij niet vraagt aan Jezus of Hij tot God wil bidden om genezing. Mozes stond op als middelaar tussen de doodzieke Mirjam en God, hij bad voor haar. Deze melaatse vraagt echter rechtstreeks aan Jezus om genezing. Hij erkent Hem in Wie Hij is.

Ziet en komt

De melaatse ziet Jezus. Dat zet hem in beweging. ‘En Jezus ziende, viel hij op het aangezicht, en bad Hem.’ De zieke man doorbreekt barrières, baant zich een weg door de menigte, komt tot Jezus. Hoe is het mogelijk dat iemand die totaal buitengesloten is, een wandelende dode, de toevlucht durft te nemen tot Jezus? Hij beseft: bij Hem is genezing. 

Luister deze blog als podcast

Lees verder over dit onderwerp

Problemen website

Door problemen met de website waren er de afgelopen dagen geen berichten.